Begrippen & afkortingen
- Service Codering(Bv. 91v)
-
De service codering is een combinatie die uit twee delen bestaat, twee cijfers en een letter. In dit voorbeeld is “91” de belastingindex, de waarde die de belastbaarheid aangeeft. De letter is de snelheidsindicatie, 'V,' in dit voorbeeld. Dit is de maximumsnelheid die voor deze band is vastgesteld bij een belading zoals aangegeven door de belastingindex. In dit voorbeeld geeft de, 'V' aan dat de snelheid maximaal 240 km/u mag bedragen. Het advies is om banden niet te gebruiken bij snelheden die boven de toegestane wettelijke limiet liggen. Een snelheidsclassificatie houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de eigenschappen van de band (wegligging en grip) voldoen aan de standaarden die voor de desbetreffende categorie gelden. Snelheidsclassificaties voor banden dienen altijd hoger te zijn dan de topsnelheid van de auto waar ze op gemonteerd worden. Indien u de banden gaat vervangen doe dit dan door exemplaren met een gelijke snelheidsclassificatie of hoger te nemen. Neem geen banden met een lagere snelheidsclassificatie dan origineel af fabriek op de wagen gezet. OPGELET: Snelheidsclassificaties worden getest op basis van de Europese Richtlijn ECE 30.
- Maat
-
Elke band die wordt verkocht dient te voldoen aan de normen voor de maatvoering van de hielen, de breedte, de diameter en nog een aantal parameters, zoals opgesteld door een erkend normeringsinstituut. De grootste instituten daarvoor zijn de European Tire and Rim Technical Organization (ETRTO). Alle banden die tegenwoordig voor auto’s worden verkocht vermelden de maatvoering, belasting en snelheid zoals die door deze instantie is vastgelegd. De aanduidingen voor de bandenmaat zoals ze thans worden gehanteerd verschillen per bouwjaar en land van herkomst van de auto.
- Maximale Druk/Belasting
-
Op de banden van personenwagens bevindt zich op de wangen een markering die aangeeft wat de maximale belasting en de maximale snelheid mag zijn waar de band aan mag worden blootgesteld. Op banden voor bestelwagens staat aangegeven wat de maximale belading is, zowel voor enkele als voor dubbele montage.
- Onbalans
-
Situatie waarbij de massa van een band niet gelijkmatig verdeeld is in de omtrek en in de breedte, waardoor het wiel springerig wordt (statische onbalans) of gaat schudden (dynamische onbalans).
- Onderstuur
-
De situatie waarbij de voorzijde van een auto in een bocht de neiging heeft door te schieten. De auto glijdt als het ware over zijn voorwielen rechtdoor.
- Overstuur
-
De situatie waarbij de achterzijde van een auto in een bocht de neiging heeft de voorzijde in te halen en daardoor uit te breken.
- Profiel
-
Het patroon waarin de blokken, groeven, lamellen en kanalen zijn gegroepeerd in het loopvlak. Het profiel beïnvloedt weggedrag, waterafvoer, geluid enz.
- "R" Aanduiding
-
Deze letter geeft aan welke opbouw het karkas van de band heeft. De “R” staat voor radiaalband. Een diagonaalconstuctie wordt meestal aangeduid met "-" of de letter “D”. De “B” staat voor “Biasbelted”, oftewel een diagonaalband met een gordel. Radiaalbanden mogen nooit op één as worden gecombineerd met banden van een ander type opbouw.
- Radiaal
-
Band waarvan het karkas is opgebouwd uit koordlagen die radiaal van hiel tot hiel lopen, dus in een hoek van 90° t.o.v. de rijrichting. Bij deze constructie is een gordel nodig om het loopvlak te stabiliseren.
- Roteren
-
Banden systematisch wisselen voor naar achter en van achter naar voor. Dit draagt bij aan een langere levensduur van het loopvlak en gaat ongelijke slijtage tegen.
- Runonflat
-
Geavanceerd ontwerp waarmee kan worden doorgereden nadat alle druk uit de band is verdwenen. Bij het gebruik van RunOnFlat banden is een bandenspanningscontrolesysteem in de auto verplicht.
- Schouder
-
Het deel van een band waar het loopvlak overgaat in de wang.
- Sectiebreedte
-
De theoretische afstand gemeten tussen de wangen van een band, op het breedste gedeelte en gemonteerd op een normvelg. De sectiebreedte van de band wordt weergegeven in millimeters. De sectiebreedte van een band is afhankelijk van de velg waar hij omheen wordt gelegd. De sectiebreedte zal groter zijn bij een brede velg, en geringer bij een smalle velg. Elke maat band is dan ook berekend op een specifieke velgbreedte.
- Sectiehoogte
-
De afstand, gemeten in een verticaal vlak, vanaf de plaats waar de band op de velg steunt tot aan het hoogste punt van het loopvlak, bij een onbelaste band.
- Serie
-
Andere benaming voor de hoogte/breedteverhouding van een band. Een band met een hoogte/breedteverhouding van 60% is een serie 60 band.
- M&S Of M+S Symbool
-
Traditioneel symbool voor winterbanden. Is gebaseerd op profieluitvoering. Heeft echter geen duidelijk waarde, wat betekent dat bijna elke band een M&S markering kan krijgen. is inmiddels grotendeels door een nieuw symbool, nl een ´sneeuwvloksymbool´. Zie sneeuwvloksymbool voor meer informatie.
- Sneeuwvloksymbool
-
Het sneeuwvloksymbool is de nieuwe industriestandaard voor hevige sneeuwval. Om in aanmerking te komen voor dit symbool moeten winterbanden bij de standaard sneeuwtractietest minimaal 110% halen vergeleken met de referentieband(=100%). N.B. Om te voldoen aan de wettelijke eisen in wintersportlanden is de sneeuwvlokmarkering toereikend. Dit wil echter niet zeggen dat sneeuwkettingen overbodig zijn bij bepaalde omstandigheden.
- Snelheidssymbool
-
Een letter die aangeeft met welke maximum snelheid een band gebruikt mag worden.
- Spoorkracht
-
De zijdelingse kracht die ontstaat als een band de bocht doorgaat.
- Sporing
-
Het verschil tussen de voorkant en de achterkant van de op één as aangebrachte banden. Toespoor wil zeggen dat de wielen met de voorzijde dichter naar elkaar toe gekeerd staan dan met de achterzijde, en dat de banden naar binnen wijzen. Uitspoor wil zeggen dat de wielen met de voorzijde verder van elkaar af gekeerd staan dan met de achterzijde, en dat de banden naar buiten wijzen.
- Tubeless
-
Een band met een luchtdichte binnenste laag van rubber, ter vervanging van een binnenband.
- Tubeless-Laag Of Luchtdichte Binnenlaag
-
De dunne laag van halobutyl rubber aan de binnenzijde van een band waar de ingepompte lucht in wordt vastgehouden.
- Uitlijnen
-
Controleren en afstellen van caster, camber en sporingshoeken van de wielophanging van een voertuig, teneinde de originele fabrieksspecificaties te behouden. Meestal wordt de auto uitgelijnd indien er onregelmatige bandenslijtage optreedt.
- Vervorming
-
Het verschil tussen de straal van een onbelaste band en een belaste band.
- Velgdiameter
-
De diameter van het velggedeelte waar de band op steunt. De meeste velgafmetingen worden weergegeven in inches (= 25,4 mm).
- Velg
-
Het gedeelte van een wiel waar de band om heen wordt gelegd.
- Velgbreedte
-
De afstand tussen de velgranden.
- Wielvlucht
-
Zie camber.
- Wang
-
Het deel van de band dat zich tussen de hiel en het loopvlak bevindt.
- Cuppen (Zaagtandslijtage)
-
Verschijnsel waarbij de achterkant van een profielblok sneller slijt dan de voorkant. Wordt meestal veroorzaakt door te lage bandenspanning, verkeerde uitlijning van de auto of een sportieve rijstijl (het zeer snel nemen van bochten) of een combinatie van deze factoren. Resulteert in toenemend bandgeluid en voortijdige vervanging van de band.
- Afrolomtrek
-
De afstand die een band in één omwenteling aflegt met de juiste bandenspanning en belasting bij een snelheid van 65km per uur. Is een theoretische waarde die uitsluitend dient voor berekening.
- Apex
-
Een min of meer driehoekige rubber strip bovenop de hielkern, die stijfheid geeft aan de hielzone en een soepele overgang garandeert tussen de stugge, dikke hiel en de dunne, soepele wang van een band.
- Afdruk
-
(Gedeelte van de band dat contact met de weg maakt) (Zie Contactvlak.)
- Balans
-
De gelijke verdeling van de massa van wiel en band samen, voor soepel rijden. De balans wordt verkregen door het aanbrengen van gewichtjes op de velgrand(balanceren), waarmee een ongelijke gewichtsverdeling van wiel of band wordt opgeheven.
- Bandenspanning
-
De luchtdruk in een band, die er voor zorgt dat de band een deel van het gewicht van de auto kan dragen. De maximale luchtdruk wordt beperkt door de sterkte van de karkasdraden.
- Banden Combineren
-
Op een auto banden zetten die verschillen van maat, type of constructie. Het op één as monteren van verschillende banden moet worden voorkomen. Voor sommige snelle auto’s zijn de bandenmaten voor en achter van elkaar verschillend. Zie het instructieboekje van de wagen.
- Banden Omleggen
-
Banden op de velg aanbrengen/monteren.
- Bandmarkeringen
-
Op de wang van elke band is heel wat nuttige informatie te vinden. Klik rechts op 'bandmarkeringen' voor uitleg over de informatie op de band.
- Buitendiameter
-
De totale hoogte van een onbelaste, op spanning gebrachte band, gemeten vanaf het hoogste punt van het loopvlak aan de ene kant tot het hoogste punt van de tegenoverliggende zijde. De straal is de helft van de buitendiameter.
- Camber (Wielvlucht)
-
Met camber wordt de hoek bedoeld tussen de middellijn van de band en een denkbeeldige verticale lijn, van voren af gezien.
- Caster(Askanteling)
-
Caster of naspoor is de hoek tussen de stuuras van het voertuig en een denkbeeldige verticale lijn, van opzij gezien.
- Compound
-
De compound is de rubbersamenstelling van een band en omvat de volgende bestanddelen: rubber, roet, silica, weekmakers, harsen en antiverouderingsstoffen enz. voor het loopvlak en andere rubberen componenten van een band.
- Contactvlak
-
Het deel van het loopvlak van een band dat daadwerkelijk contact maakt met de bodem.
- 4-Seizoenenen
-
Een 4-seizoenenband heeft een profiel en rubbersamenstelling waardoor de band bij normaal gebruik het gehele jaar door inzetbaar is. 4-seizoenenbanden hebben altijd een m&s of m+s aanduiding.
- Diagonaalband
-
Een band die is opgebouwd met koordlagen (gevulcaniseerde textielkoorden) die diagonaal van de ene hiel naar de andere lopen. De ene koordlaag wordt schuin in een richting geplaatst, en vervolgens worden de andere lagen dan om en om in de tegenovergestelde richting kruislings op de eerdere lagen aangebracht.
- D.O.T.
-
De uit 12 tekens bestaande code die op de zijkant is aangebracht. Deze verwijst naar de fabrikant en de fabriek waar de band is geproduceerd, de maat, de constructie en de week en het jaar waarin de band is gefabriceerd.
- Dwarsdoorsnede
-
Een reep of strook van een band, van de ene hiel naar de andere via het loopvlak.
- DSST
-
Dunlop Self-Supporting Technologie. Oude benaming van RunOnFlat. Zie RunOnFlat.
- Gordel
-
Strook van twee in rubber omhulde lagen staaldraad onder het loopvlak en in tegenovergestelde richting aangebracht. De manier waarop dit gebeurt is mede bepalend voor de vervorming van de band en zorgt voor stabilisatie van het loopvlak. De gordel loopt uitsluitend in de loopvlakzone.
- Hiel
-
Een niet-uitrekbare hoepel van staaldraden met een hoge treksterkte ingebed in rubber, waarmee het karkas wordt verankerd en die ervoor zorgt dat de band op de velg gemonteerd blijft.
- Hielvlak
-
De binnenrand van de velg waar de hiel van de band tegen de velgrand aan ligt.
- Hoogte/Breedteverhouding
-
Getal dat uit twee cijfers bestaat en de hoogte/breedteverhouding van de band aangeeft. Hierbij wordt de sectiehoogte van een op de juiste spanning gebrachte band, afgezet tegen de sectiebreedte van de band. Een hoogte/breedteverhouding van 65 betekent dat de sectiehoogte van de band 65% bedraagt van de sectiebreedte. Zie ook bandmarkeringen rechts op deze pagina.
- Karkas
-
Het casco van een band, opgebouwd uit koordlagen die de band zijn sterkte, structuur en vorm geven.
- Koersstabiliteit
-
De eigenschap van een band om de ingestuurde richting te volgen en niet de contouren van de weg op te zoeken.
- Koordlagen
-
Versterkende elementen in een band, opgebouwd uit lagen koordweefsel en rubber die de band de stevigheid verlenen en die nodig zijn om de voertuigmassa te dragen en vervorming tegen te gaan.
- Lamel
-
malle inkepingen in profielblokken, varierend in diepte van enkele milimeters tot eventueel dezelfde diepte als de rest van de groeven. Zorgen voor extra grip op natte en besneeuwde ondergrond.
- Loopvlak
-
Het gedeelte van de band dat ontworpen is om het contact met het wegdek of de bodem te maken.